Klein vuil tastinkje
Er hebben al vaker leuke tastings plaatsgevonden ten huize Asta Morris, maar deze van vorige maandag was er toch wel eentje om in te kaderen. En neer te pennen.
Ik had zelf wat lekkers meegebracht, maar toen Bert mij duidelijk maakte dat hij zich in zijn “eigen kot door niemand laat overtreffen”, wist ik dat het een zeer fijne avond zou worden… Na wat werken op samples voor mogelijke nieuwe Asta Morris bottelingen (met als resultaat dat niets de moeite waard was – het is tegenwoordig echt wel huilen met de pet op), begonnen we aan het officieuze en plezante gedeelte. Ik heb niets genoteerd – dat zou het genieten alleen maar doorkruisen – en ga dus af op m’n herinneringen. Die nog verdacht levendig zijn. Hieronder een overzichtje van het lekkers (en of het lekker was).
Starten deden we met de Strathisla 1972/1994, 62.1%, G&M Cask, casks 7510-7512, die ook figureerde in de jongste Weedram Masters en volgens Bert nu beter tot z’n recht kwam. De neus vond ik alvast erg goed, op de smaak misschien een beetje droog. We zakten daarna meer dan 20% om uit te komen bij de Glen Garioch NAS, 43%, OB 1970′s, Samaroli Import, brown dumpy. Beter dan de meeste batchen die Lemar importeerde. En stukken beter dan de Loch Dhu 10y Black Whisky, 40%, OB 2013. Wat een draak van een whisky. Dit is toch wel van het slechtste wat er op de markt te verkrijgen is. De neus is slecht, de smaak slechter. Onder het motto ‘hoeveel off-notes kunnen we in één whisky krijgen?’, vreselijk. Alles wat hier achter kwam, zou ik geweldig vinden.
En de Glen Elgin 1975/2007, 46%, Berry’s Own Selection, Berry Bross & Rudd, casks 5167 & 5170 ís dat ook gewoon. Delicaat, smeuïg en fruitig. Nog beter was de Glendullan 31y 1966/1997, 49.7%, Cadenhead’s Authentic Collection, complexe en gelaagde sherry. Die stijgende lijn werd doorgetrokken met behulp van de Glenlivet 25y 1967/1993, 46.9%, Signatory, cask 3470, 250 bottles. Sublieme oude Speysider, complex en elegant.
Maar het kon nog beter, de Glen Grant 48y 1958/2007, 50%, G&M for La Maison du Whisky is één van de beste sherrybommen die ik al kon proeven. Zo krachtig, maar ook zo fruitig, wat een machtige sherry! De Longmorn 37y 1973/2011, 58%, The Whisky Agency, fino sherry hogshead, joint bottling with The Nectar and Three Rivers Tokyo, 252 bottles kon dat niveau niet helemaal aanhouden, maar dat was ook schier onmogelijk. Nochtans is ook dit een dijk van een whisky. Hetzelfde kan gezegd worden van de Tomatin 31y 1976, 47.2%, OB 2008, cask 19090, 107 bottles, één van de beste Tomatin 76’ers als je ’t mij vraagt, op het klassieke en geweldige tropische patroon. De Brora 24y 1977/2001, 56.1%, Rare Malts deed er niet voor onder.
Terug naar het sherrygeweld met de Aberfeldy 19y ‘Manager’s Dram’, 61.3%, OB 1991. Een topper, maar in z’n categorie kan hij niet op tegen de Glen Grant. 1969 moet zowat het beste jaar voor Longmorn zijn, iets wat de Longmorn 22y 1969/1991, 61%, G&M for Intertrade, Turatello import, Highlander label, 420 bottles met veel overtuiging bewijst. Machtige whisky op rood fruit, noten, kruiden, koffie, oud leder, boenwas en lichte rook. Daarna volgden twee best te pruimen Laphroaig Cask Strengths, de Laphroaig 10y Cask Strength, 57.8%, OB 2009, batch #001 en de Laphroaig 10y Cask Strength, 57.3%, OB 2002, red stripe. Ze vielen in ieder geval niet uit de toon in het straatje.
Na de obligate ‘vlezekes’ (wat zeer denigrerend klinkt voor pata negra van de hoogste kwaliteit), werden zes kanonnen uit de kelder opgediept, waar ik gelukkig iets waardigs naast kon zetten. In volgorde hadden mijn smaakpapillen de eer en het genoegen kennis te maken met de geweldige Caol Ila 35y 1969/2004, 45%, G&M Private Collection, casks 1755 & 1760, 374 bottles (een Caol Ila 1969 nu eens niet op jonge leeftijd, en die extra rijping is alleen maar een meerwaarde), de legendarische Caol Ila 12y 1974/1986, 63%, James MacArthur, The London Scottish Malt Whisky Society, cask 74.23.1 (bestaat er Caol Ila met een hoger cult-gehalte? In ieder geval volledig terecht als je ’t mij vraagt), de Laphroaig 40y 1960, 42.4%, OB 2001, 3300 bottles (lekker, maar de 30 is beter), de Glen Cawdor 32y 1951, 46%, Samaroli, 120 bottles (waarschijnlijk Springbank, en van het meest complexe wat je kan proeven), de Glenfiddich 32y 1972/2005, 46.9%, Cadenhead’s Bond Reserve (niet de beste oude Glenfiddich, wel lekker en vooral vlot wegkappend), de Macduff 35y 1967/2003, 53.8%, Douglas Laing Platinum Selection, 528 bottles (zo goed kan Macduff dus zijn) en tenslotte de Laphroaig 31y 1974/2005, 49.7%, OB for La Maison du Whisky, 910 bottles (hèhè).
Tenslotte? Niks tenslotte, het kon immers nóg beter. Twee absolute toppers om “in schoonheid te eindigen”? Allez vooruit, omdat je aandringt. In schoonheid eindigen is een stevig understatement als je de Ardbeg 1974 ‘Provenance’, 55%, OB 29 March 2000, for Asia & US, third release en de Bowmore 37y 1964/2002, 49.6%, The Trilogy Series, Fino sherry cask, 300 bottles ingeschonken krijgt. De Provenance heb ik hier al eens besproken, de Fino nog niet.
Vermits ik nog naar huis moest bollen, hebben we het hier maar bij gelaten. Voor alle duidelijkheid, een paar van deze whisky’s waren van mij, maar ik heb me met veel genoegen laten wegblazen door wat Bert bovenhaalde.
Nog wat vleesjes en water deden m’n alcoholpercentage langzaam maar zeker onder de 0,5 promille zakken, waarop ik mij aan een tweede sessie 120 kilometer asfalt waagde. De Fino gloeide nog lang na, de glimlach kreeg ik moeilijk van m’n lippen, de muziek op de radio klonk gelaagder dan anders. Het bed was zacht, het ontwaken iets minder.